fbpx

Ik ben Lyne, een pelgrim. Ik ben altijd onderweg, letterlijk, maar ook figuurlijk.

Al heel mijn leven ben ik op zoek. Dat toont zich in mijn studiekeuze: van kleuterjuf naar gepassioneerd opvoedster om me nadien te heroriënteren naar maatschappelijk werk. Werken met mensen is werken aan mezelf. Telkens opnieuw mezelf ontdekken en verder ontplooien.

Mijn zoektocht bracht mij naar Brussel, een stad waarvan ik nooit had gedacht dat ik er op een dag zou werken. Maar in het hart van de stad heb ik klein huis met een grote open deur gevonden waar ik werk kan verzetten voor mensen in armoede. Voor hen die het meest uitgesloten zijn, mensen die moeten overleven aan de rand van en zelfs buiten de maatschappij. Elke dag krijg ik opnieuw de kans om ja te zeggen tegen hen, om er te zijn voor hen, al is het maar met een luisterend oor en een open hart. Dit huis biedt een open onthaal voor ieder die zich aandient en een sociale dienst voor iedereen, zonder onderscheid, met alle soorten vragen. Hier werd ik maatschappelijk werkster en met mijn collega’s verzorg ik een dagelijkse permanentie. Ik leer elke dag bij en mijn zoektocht gaat door.

Ik ben een pelgrim. Elke dag stap ik op de trein om af te stappen in Brussel-Centraal. Ik neem je mee op mijn route. In het station neem ik mijn krant, of ik vind eentje op de trein. Ik zoek ook de stilte op en bereid me voor op de dag die komt, tot ik aankom in Brussel. Voor mij is Brussel een stad vol rijkdom, maar ook van grote armoede. Eén beeld blijft plakken:

Op een winteravond ga ik via de Grote Markt naar het station. Ik kijk naar de eeuwenoude gildenhuizen en het stadhuis met haar prachtige toren. Deze gebouwen stralen een enorm rijk verleden uit. Deze avond is de toren gehuld in de kleuren en de muziek van ‘Plaisirs d’Hiver’, alias de kerstmarkt. Maar wanneer ik de Grote Markt via een steegje verlaat, zie ik een man. Hij zit onder een vuile deken. Zijn muts bedekt zijn ogen, zijn hoofd is neergeslagen. Hij lijkt te slapen, maar zijn handen houden een kartonnen beker vast. Hij houdt die vast alsof zijn leven ervan afhangt. Misschien klopt dat wel…

Foto0778

Ik keer terug naar de ochtend. Ik verlaat Brussel-Centraal via de Madgalena-uitgang. Daar is een parkje dat vooral in de zomer een verzamelplaats is voor verschillende mensen. Het zijn mensen die je niet vindt in de taxi’s en de limousines die voorbijrijden richting het Grand Hotel of de Europese Wijk. Het zijn geen toeristen die zich op de Grote Markt of voor Manneken Pis verzamelen met open mond en een wafel in de hand. Het zijn geen pendelaars die elke dag de files trotseren in hun al dan niet moderne auto’s. Het zijn geen soldaten die door de straten patrouilleren, al zijn er altijd twee nabij het parkje te vinden om de vrede te bewaren.

De mensen waarover ik het heb zijn onbekend en onbemind. Soms lachen ze, soms ruziën ze, soms slapen ze, maar altijd zijn ze daar. Zelfs in de winter zijn er minstens twee personen, waaronder een man die elke voorbijganger een goede dag wenst. Het is gemakkelijk om zijn glimlach te beantwoorden. Moeilijker zijn de bedelaars met hun kartons en hun bekers. Ze zijn vaste bakens langs de weg naar mijn werk, tot bij de banken voor onze deur die vaker een verzamelpunt zijn voor mensen in moeilijkheden dan een rustplaats voor toeristen. Deze mensen maken dat ik me slecht op mijn gemak voel. Ik probeer niet te oordelen, maar het is gemakkelijk om in vooroordelen te struikelen. Waarom zit jij daar? Waarom werk je niet zoals alle anderen? Doorheen mijn sociaal werk heb ik het voorrecht gehad om enkelen onder hen beter te leren kennen. En ik zie dat hun levens veel ingewikkelder zijn dan onze simpele vooroordelen.

Ik kijk niet naar mijn eigen stad zoals ik naar Brussel kijk. Die stad heb ik uitgekozen om er te wonen, om er te leven. Ik ben geëngageerd in mijn wijk en mijn stad. Ze verschilt in bepaalde opzichten zelfs niet zoveel van Brussel. Beiden dragen hun politieke schandalen van 2017, in beiden werkt het systeem niet naar behoren. In mijn stad bedraagt de wachtlijst voor een sociale woning eveneens meer dan tien jaar en er slapen ook daklozen in het station… Toch zie ik een andere kijk op mensen die op straat leven, een meer persoonlijke kijk. Zoals die man die zijn intrek had genomen aan een bushalte in het centrum. Hij leek zakken vol zaken te verzamelen en sliep ertussenin. Elke keer ik erlangs kwam, had hij meer zakken. Na twee weken hoorde ik dat hij ‘de zakkenman’ werd genoemd. Na drie weken, toen er geen plaats meer was voor de passagiers, was hij plots verdwenen. Meegenomen naar een psychiatrisch ziekenhuis, hoorde ik later. Dat was misschien niet zijn keuze, maar het was tenminste een actie van de stad. Ik zie veel minder mensen die op straat leven in mijn stad dan in Brussel.

Maar is het enkel de stad die actie moet ondernemen? Wat kan ik doen voor hen? Kan ik voldoende moed opbrengen om hen te ontmoeten? Zoals die ene keer tijdens de zomer 2017:

Voor de biowinkel zit al enkele maanden een man met een beker. Soms koop ik hem een broodje of een fles water. Vandaag is het verstikkend heet, toch zit hij midden op de dag in de bakkende zon. Ik koop twee frisco’s en in een opwelling zet ik me naast hem en geef hem er eentje. De straatstenen branden, de zon schroeit, maar ik blijf daar en we praten. Hij praat wat Italiaans, een taal die ik niet ken, maar met simpele woorden en gebaren komen we tot communicatie. Ik kom erachter dat hij dicht bij het station op straat slaapt en dat hij twee kinderen heeft die in een auto slapen. Hij bewaart alles wat hij krijgt voor hen, ook mijn frisco, zelfs als ik waarschuw dat die gaat smelten. Hij toont me een foto van zijn kinderen, ik vraag hun namen, en ook zijn naam. Vanaf dat moment is hij geen bedelaar meer voor mij. Hij is Vincento*, een vader, een mens… Maanden later, tijdens de winter, zit hij er nog steeds. Elke keer dat hij me ziet, lacht hij naar me, zijn ogen herkennen me. Ik weet dat ik niet de enige ben die met hem praat. Hij heeft een goede plaats uitgekozen. Zijn mensen die naar een biowinkel gaan dan opener, meer altruïstisch? Een van de winkelbedienden helpt hem zelfs met zijn papieren en te ondernemen stappen.

Misschien zie ik het te zwart/wit, maar het lijkt me dat men in Brussel zo gewend is geraakt aan het zien van bedelaars, daklozen en migranten op straat dat men niet meer kijkt. Ze zijn deel geworden van het straatzicht, van de stadsarchitectuur.

Hoe kunnen we naar hen kijken? Zijn ze een vervelend element? Zijn ze deel van de stad, een signaal van een falend systeem? Kan ik me nog laten raken? Maken ze onaangename gevoelens en gedachten in me los die ik niet wil voelen of denken? Ik ben niet verplicht om hen geld te geven, ik ben zelfs niet verplicht om hen te helpen. Al wat nodig is, is een blik van erkenning. Wanneer ik het traject station-werk doe, zo’n 10x per week, probeer ik naar hen te kijken met vriendelijkheid. Ik knik hen toe en verontschuldig me dat ik geen geld geef. Ik probeer hen te erkennen in hun mens-zijn. We zijn in de eerste plaats toch allemaal mens?

Wanneer ik deze mensen op straat zie, vraag ik me af hoe zo’n rijke stad, de hoofdstad van Europe nota bene, er niet in slaagt om hen in de samenleving te behouden. Is er een andere soort armoede die deze stad aantast? We merken in onze sociale dienst dat de stadsdiensten langzaamaan in machines veranderen, in computers, verstoken van elk menselijk contact. Gaat het om een armoede van onverschilligheid bij hen die de belangrijke beslissingen moeten nemen? Een armoede in onze blik die kijkt naar wat er voor ons ligt, verder en hoger, maar vergeet naar beneden te kijken? Want daar zijn zij, vaak zittend op de grond omdat ze geen andere keuze hebben.

Kunnen we dat zomaar laten gebeuren? Kunnen we nog boos worden om dit onrecht en deze energie gebruiken om zelf actie te ondernemen? Wat kan ik zelf doen? Wat kan mijn wijk, mijn gemeenschap doen? En zelfs als we niet iets voor die mensen zelf kunnen doen, want elke persoon heeft een persoonlijke aanpak nodig, welk signaal kan ik dan geven aan mijn stad? Aan de ministers?

Ik ben Lyne, een pelgrim. Op het einde van de werkdag heb ik al mijn energie gegeven aan de mensen die naar de sociale dienst komen. Wanneer ik naar het station ga, zie ik dezelfde mensen als ‘s morgens langs mijn weg zitten, vaak nog op dezelfde plaats. Zij strijden dag in dag uit en elke dag zet ik me in om hen te helpen in hun stappen voorwaarts. Soms voel ik me zo moe als zij, dan ben ik blij om op de trein te stappen en mijn ziel tot rust te brengen. Ik neem een boek of ga op reis in mijn verbeelding om verhalen te schrijven. Wanneer ik afstap, ligt Brussel achter mij tot de volgende dag. Nu is het tijd om voor mezelf te zorgen, want ik kan enkel voor anderen zorgen vanuit zelfzorg. Dat is een les die ik heb moeten leren. Toch blijf ik steeds een pelgrim, en mijn zoektocht gaat door.

*Fictieve naam

Lyne Uytterhoeven


0 Comments

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *